Het nieuwe plan van de gemeente Rotterdam voor de inzet van veiligheidscamera’s leverde tientallen bezwaren op. Het publieke debat daarover maakte eind oktober duidelijk hoe camera’s onbedoeld een speelbal zijn geworden om uiteenlopende problemen op te lossen.
Door Inge Janse en Arthur De Jaeger
Read the English version of this article here!
Eind juni maakte de gemeente Rotterdam bekend waar zij de komende drie jaar haar vaste veiligheidscamera’s wil plaatsen. Dat leverde een kleine storm aan formele bezwaren op, zowel van voor- als van tegenstanders.
Deze analyse is onderdeel van het Start Making Sense onderzoek dat het Centre for Bold Cities doet naar cameratoezicht in Rotterdam. Meer informatie daarover vind je op onze website.
Deze kritiek werd op 31 oktober behandeld door de Algemene Bezwaarschriftencommissie, een onafhankelijke instelling die het gemeentebestuur bij dit soort problemen adviseert. In het Stadsarchief hoorde de driekoppige commissie de bezwaarmakers aan, luisterde naar de reactie van de gemeente, en stelde aanvullende vragen.
Welk advies de commissie aan het bestuur geeft, en wat het bestuur hiermee doet, is nog niet bekend. In december maakt het college van burgemeester en wethouders – als het goed is – schriftelijk bekend of en hoe het advies gevolgen heeft voor de plaatsing van camera’s.
Vele verhaallijnen
Maar ongeacht de uitkomst hiervan: wat deze sessie vooral duidelijk maakte, is dat er op vele verschillende manieren gedacht wordt over het nut en noodzaak van camera’s, en dat al die verhaallijnen door elkaar lopen.
Ten eerste zijn er de tegenstanders. Zij zijn niet zozeer mordicus tegen camera’s, maar hekelen de – in hun ogen – onzorgvuldige manier waarop de gemeente verantwoording aflegt voor de inzet ervan.
Hun klachten zijn legio. Borden die hun aanwezigheid moeten aangeven zijn afwezig of verkeerd geplaatst, cijfers die hun nut moeten bewijzen zijn inconsequent of irrelevant, alternatieve oplossingen worden maar beperkt besproken, cameragebieden zijn gedefinieerd volgens onduidelijke regels, het nut van camera’s leidt er bijna nooit toe dat de situatie dusdanig verbetert dat zij ook weer verwijderd worden, er wordt dusdanig weinig informatie over camera’s gedeeld dat specifiek bezwaar maken bijna onmogelijk is, en de privacy-nadelen worden niet voldoende afgewogen tegen het nut van de camera’s.
Waterbedeffect
Ten tweede zijn er de voorstanders. Zij pleiten niet zozeer voor meer camera’s, maar willen vooral dat de problemen hen in de wijk opgelost worden. En omdat de gemeente camera’s als laatste en zwaarste middel inzet, hopen zij precies daarop: zwaar materiaal voor – in hun ogen – zware problemen.
Hun kritiek richt zich erop dat zij zich misdeeld voelen omdat hun wijk niet in aanmerking komt voor camera’s, terwijl zij de problemen die zij ervaren zwaar genoeg vinden om dit te rechtvaardigen. Ook ervaren zij extra overlast vanwege het waterbedeffect: omdat in omliggende gebieden wél camera’s hangen, verplaatst de overlast zich naar hun gebied.
En om hun situatie nog erger te maken, mogen zij formeel niet eens een klacht indienen, omdat zij niet in een cameragebied wonen of werken, en dus geen partij zijn. Ook via de Wijkraad kunnen zij hun verhaal nauwelijks overbrengen, omdat deze raad niet beschikt over specifieke politiegegevens om haar standpunt te onderbouwen en bovendien geen bindend advies kan uitbrengen.
Grenswaarden
Ten derde is er de gemeente. Zij gaat zeer procedureel om met de inzet van camera’s. Wil een gebied hiervoor in aanmerking komen, dan moet er sprake zijn van structurele ordeverstoring en zware incidenten die niet via andere middelen op te lossen vallen. En is een gebied eenmaal aangewezen voor cameratoezicht, dan vindt elke drie jaar een evaluatie plaats of dit nog gerechtvaardigd is.
De gemeente baseert zich voor die afwegingen op cijfers van de politie, die vooral gaan over de ernst van problemen in die wijk. Als die ernst nog boven een bepaalde grens ligt, dan blijft camera-inzet – in haar ogen, en ondanks de inbreuk die deze op de privacy maakt - gerechtvaardigd, en dus actief.
Het lastige daarbij is – volgens de gemeente – dat de problemen in Rotterdamse cameragebieden dusdanig groot zijn, dat camera’s niet zozeer bedoeld zijn om de problemen op te lossen, maar om de ernst ervan niet nóg groter te laten worden. Camera’s zijn in de regel geen oplossing om het probleem weg te nemen, maar een van de vele instrumenten om hooguit erger te voorkomen. Er is in de evaluatie van afgelopen zomer dan ook maar één cameragebied stopgezet, namelijk Katendrecht. Wat daarbij ook niet helpt, is dat de politie bij twijfel camera’s liever behoudt.
Zwarte dozen
De commissie, die zeer strak op de bal zat, ging puntsgewijs alle punten af, waarbij de gemeente overal op mocht reageren. Dat leverde een paar belangrijke inzichten op.
Ten eerste: het is onduidelijk wat precies het effect van camera’s is. Er zijn geen A-B-testen in Rotterdam mogelijk die aantonen wie precies op welke manier geraakt wordt door hun aanwezigheid. Ook de politiecijfers waar de gemeente zich op baseert, zijn obscuur in hun definitie.
Camera’s zijn daardoor zwarte dozen die íets doen, maar wat precies, dat weet niemand. Stoppen mensen met wat ze van plan waren? Verplaatsen ze hun activiteit naar elders? Verzinnen ze een meer geraffineerde methode? Voor welk soort potentiële overtredingen werken ze wel en niet? Zouden andere methoden beter werken? En welke onbedoelde neveneffecten hebben de camera’s? De gemeente weet het niet.
Straf op armoede
Ten tweede: op geen enkel moment ging het tijdens de bijeenkomst over hoe de ervaren problemen überhaupt voorkomen kunnen worden. Problemen, die zijn er, en de gemeente ljikt enkel in termen van repressie daarop te reageren. Het preventieve aspect van waarom mensen überhaupt tot overtredingen komen, dat blijft totaal onbesproken. Een van de tegenstanders concludeerde daarom dat het op camera vastleggen van gebieden met veel buitenslapers niets meer is dan een straf op armoede.
En ten derde: de stad wordt op vele manieren ervaren. Voor de aanwezige ambtenaren is er sprake van wijken met zware problemen die elk legale instrument rechtvaardigen. Voor de wijkbewoners die meer camera’s willen, zijn er problemen die maar niet aangepakt worden. En voor de wijkbewoners die kritisch zijn op de inzet, zit het probleem vooral bij de gemeente die haar eigen onderbouwing en uitvoering niet op orde heeft.
Rigide afbakening
Wat uit dit alles vooral duidelijk wordt, is dat camera’s onbedoeld veranderd zijn van een middel naar een doel. Voor de een is dat doel: een controleerbare en rechtvaardige overheid. Voor de ander: een fijn leven in eigen buurt. En voor de derde: een stad waar problemen enigszins te beheersen zijn.
Deze bijeenkomst is daar geen geschikte plaats voor, vanwege de rigide afbakening van onderwerp en betrokkenen. Het zou daarom goed zijn als de drie partijen buiten de bestaande kaders hun doelen met elkaar bespreken en op één lijn krijgen. Is dat gelukt, pas dan lijkt het tijd om te bespreken of en hoe camera’s daarin een rol kunnen spelen.
Fotografie door: Fleur Beerthuis